ARBAC

Inkrimping Arbeidsinspectie in strijd met ILO Verdrag 81

Dr. Jan Popma

  • Conclusie en nawoord

    De Nederlandse Arbeidsinspectie is een organisatie die al jaren onder druk staat. Eens in de zoveel jaar wordt de dienst geconfronteerd met een reorganisatie, veelal gericht op vergroting van de efficiency – en zelden of nooit op versterking van de effectiviteit (in termen van verbeterde naleving of vermindering van het aantal ongevallen/beroepsziekten).1 Sterker nog: de slechte naleving van de arboregelgeving is voor opeenvolgende kabinetten, paradoxaal genoeg, één van de redenen om werkgevers en werknemers juist méér eigen verantwoordelijkheid te geven. ‘Deregulering en maatwerk’ zijn de sleutelwoorden, die als vanzelf tot een beter nalevingsgedrag zouden moeten leiden.2

    De aanpak van geconditioneerde zelfregulering leidt echter nauwelijks tot verbetering in de arbeidsomstandigheden van werknemers.3 Het percentage bedrijven dat zelfs de meest elementaire verplichting van een goed arbobeleid (art. 5 Arbowet: de uitvoering van de risico-inventarisatie en -evaluatie) naleeft, loopt al jaren achteruit.4 Het aantal tekortkomingen dat wordt geconstateerd bij inspecties blijft onverminderd hoog. In 2006 werd in 51% van de geïnspecteerde bedrijven tekortkoming geconstateerd5, in 2008 vonden inspecteurs in 56% van de uitgevoerde inspecties aanleiding om te interveniëren6, en in 2010 was dat 61%.7 Aldus de schrale oogst van ‘zelfregulering’.8

    Juist handhaving blijkt echter een buitengewoon effectief instrument te zijn om werkgevers te bewegen tot naleving van de voorschriften. In die gevallen waarin de Arbeidsinspectie handhavend is opgetreden, blijkt de situatie bij hercontrole vrijwel altijd te zijn opgelost: in 98% van de bedrijven hoeft niet opnieuw handhavend te worden opgetreden.9 Een effectiviteit waarbij menige dienst “de vingers bij kan aflikken”. Men zou dus denken dat het aantal inspecteurs eerder uitgebreid zou moeten worden dan ingekrompen. Op basis van gegevens van de ILO kan, overigens met enige methodologische slagen om de arm, ook worden geconcludeerd dat in landen waarin het aantal inspecties daalt het aantal ongevallen stijgt.10

    Het is dan ook duidelijk dat de inkrimpingstaakstelling niet is ingegeven door inhoudelijke overwegingen of wordt overwogen omdat, wellicht door effectieve handhaving, de naleving verbeterd is. Integendeel: de aanstaande inkrimping van de Arbeidsinspectie wordt uitsluitend ingegeven door politieke motieven – waaronder ook minder administratieve lasten voor werkgevers (‘inspectievakantie’). Het is evenzeer duidelijk dat aansturing van de Arbeidsinspectie op basis van opportuniteit en toevallige politieke overwegingen op gespannen voet staat met het oogmerk van ILO Verdrag 81 – de ontwikkeling van een onafhankelijke, deskundige Arbeidsinspectie.

    Het voornemen om de Arbeidsinspectie fors in te krimpen staat haaks op wat op dit moment nodig zou zijn – uitbreiding van de formatie, versterkte deskundigheid (met name ook op het gebied van gevaarlijke stoffen, bedrijfsgeneeskunde en nieuwe technologieën zoals nanotechnologie), een zwaardere rol op het gebied van beroepsziekten, waarborging van de onafhankelijkheid van de dienst los van de politieke waan van de dag, én een verhoogde inspectiefrequentie. ‘Inspectievakantie’ met betrekking tot arbeidsomstandigheden in bedrijven is, in het licht van een inspectiefrequentie van gemiddeld eens per 40 jaar en de daaraan gekoppelde bevinding dat slechts 1% van de werkgevers kennelijk enige schrik heeft van de inspectie, een werkelijk absurde gedachte. Een dergelijk beleid is in strijd met artikel 16 van het Verdrag.

    Zelfs al zouden de puur formele bezwaren tegen de inkrimping die in deze bijdrage de revue zijn gepasseerd allemaal ongegrond zijn, dan nog is het inhoudelijke belang van veiligheid en gezondheid van werknemers voldoende reden om de voorgenomen inkrimping een halt toe te roepen. Nog los van de al gememoreerde doden, zieken en gewonden, belopen de maatschappelijke kosten van slechte arbeidsomstandigheden meer 6 miljard Euro per jaar.11

    Een procedure via de ILO heeft, zoals hierboven al aangegeven, niet direct juridische werking – behalve via de ‘mobilisation of shame’. In een land waar jaarlijks duizenden mensen overlijden als gevolg van hun werk, tienduizenden een beroepsziekte oplopen en vele duizenden blijvend letsel overhouden als gevolg van een arbeidsongeval, zou het inderdaad een schande zijn indien de Arbeidsinspectie niet de formatie en middelen krijgt die nodig zijn om die werkgerelateerde schade terug te dringen. Een verdere inkrimping van de dienst is de schaamte voorbij.

  •