ARBAC

Inkrimping Arbeidsinspectie in strijd met ILO Verdrag 81

Dr. Jan Popma

  • De Arbeidsinspectie in ILO-verdrag 81

    In Nederland overlijden jaarlijks naar schatting ten minste 2.500 werknemers als gevolg van onveilig of ongezond werk.1 Wereldwijd beloopt het aantal slachtoffers naar schatting 2,3 miljoen werknemers per jaar, waarvan bijna 2 miljoen als gevolg van werkgerelateerde ziekten.2 In dit licht bezien is het buitengewoon wenselijk dat nationale overheden niet alleen beschermende wet- en regelgeving uitvaardigen, maar ook dat zij deze handhaven door middel van een krachtdadige Arbeidsinspectie. Sterker nog – effectief toezicht is een kwestie van leven en dood. Het belang van een krachtdadige bescherming van werknemers vormt het hart van Labour Inspection Convention 1947 (ILO Verdrag 81). Het feit dat ILO Verdrag 81, naast de acht fundamentele verdragen, tot één van de vier prioritaire verdragen heeft aangewezen3, geeft wel aan welk belang de ILO hecht aan een effectieve Arbeidsinspectie.

    Hoewel de taken van de Arbeidsinspectie zich blijkens het Verdrag ook uitstrekken over handhaving van wettelijke bepalingen met betrekking tot het loon (art. 3 lid 1), ligt het accent primair op de handhaving van wettelijke bepalingen omtrent veiligheid en gezondheid op het werk en arbeidstijden. Ook Nederland heeft, in 1951, Verdrag 81 geratificeerd.4 De primaire taak van de Nederlandse Arbeidsinspectie is toezicht op de arbeidsomstandigheden- en arbeidstijdenwetgeving, al heeft de Arbeidsinspectie ook een toezichthoudende taak met betrekking tot de Wet Minimumloon5 en de Wet Arbeid Vreemdelingen.

    ILO Verdrag 81 stelt onder meer eisen aan het aantal inspecteurs (art. 10), en aan de deskundigheid (art. 9) en onafhankelijkheid van de inspecteurs – in het bijzonder met betrekking tot veranderingen in de regering en “oneigenlijke externe invloeden” (art. 6). Ook dient de Arbeidsinspectie te beschikken over voldoende lokale kantoren, die toegankelijk dienen te zijn voor alle betrokkenen (art. 11). Het Verdrag impliceert tevens dat de aangesloten Leden (i.c. Lidstaten) ervoor zorg dienen te dragen dat in de nationale wetgeving bepalingen komen betreffende de algemene bevoegdheden van de inspecteurs (recht op binnentreding, recht om een onderzoek in te stellen, recht om monsters te nemen: art. 12) en bijzondere handhavingsbevoegdheden (direct ingrijpen bij gevaarlijke situaties: art. 13).6

    De bepalingen in het Verdrag zijn echter tamelijk globaal van aard. Wat betreft de deskundigheid wordt in artikel 9 opgemerkt dat de inspectie ten minste dient te beschikken over voldoende gekwalificeerde technische experts en specialisten, waaronder specialisten op het gebied van bedrijfsgeneeskunde, technici en chemici. Wat betreft het aantal inspecteurs is in artikel 10 geen eenduidige norm vastgesteld: dit dient te worden bepaald aan de hand van een aantal maatgevende factoren zoals aantal ‘werkplaatsen’ in het betreffende land en de aard van de (industriële) activiteiten, en het aantal en de complexiteit van de wettelijke bepalingen die de Arbeidsinspectie dient te handhaven. Wel hanteert de ILO een globale richtlijn, waaruit kan worden geconcludeerd dat in “industriële markteconomieën” (zoals Nederland) ten minste één inspecteur per 10.000 werknemers aangesteld zou moeten zijn.7

  •